Zoeken

Home  /  Bestuur  /  Communicatie  /  Kennismaking met De Pinte  /  De Pinte

De Pinte

 
 
Al kent de vroegste geschiedenis van De Pinte geen spectaculaire historische feiten, toch ligt het ontstaan van onze gemeente ver in het duister verleden.
 
De voormalige Sint-Pietersabdij, op de Blandijnberg te Gent, heeft ongetwijfeld haar stempel gedrukt op de ontwikkeling van onze streek. Ongeveer tweederden van de huidige oppervlakte (885 ha) van De Pinte behoorde immers tot haar rechtsgebied of tot haar bezittingen. Andere belangrijke eigenaars waren de heren van Nazareth.
 
Hof te Scheldevelde Het bedrijfscentrum van de landerijen en hofsteden die de abdij hier bezat was het hof te Scheldevelde. Oorspronkelijk was de benaming niet die van een hoeve, maar wel van een uitgestrekt gebied, waarvan de naam later op verschillende dergelijke bedrijfscentra in de streek overging. De naam Scheldevelde duikt voor het eerst op in de charters van de Sint-Pietersabdij in 814-844 en was de naam van een hele streek die zich uitstrekte langs de Schelde, vanaf het zuiden van Gent tot bij Kruishoutem.

De benaming Scheldevelde ging over op verschillende landbouwcentra in deze streek. Daarvan getuigen nu nog het hof te Scheldevelde (De Pinte), het goed te Wederscheldevelde (Astene-Nazareth), later ook nog goed ter Augustijnen genoemd, het goed te Scheldevelde (Nazareth), ook nog genoemd goed ter Duizend Perijkels.
Het voormalige domein en kasteel 'Scheldevelde' behoort nu tot het OCMW van De Pinte met het Woonzorgcentrum Scheldevelde.

Scheldeveld, voor het eerst vermeld in de 13de eeuw als naam van een uitgestrekte wastina of heide, mogelijk een deel van het uitgestrekte zogenaamde 'Scheldeholt' of Karolingische koningswoud van Gent tot Sint-Eloois-Vijve, uit de 9de eeuw en dat in de 13e eeuw gedegenereerd was. De oprichting van een ontginningshoeve door de Gentse SST in het centrum van 'Scheldeveld' werd voor het eerst vermeld in 1259, maar weinig belangrijk. Pas in de 18de eeuw uitgegroeid tot belangrijk domein met centraal gelegen landhuis (op de plaats van de vroegere hoeve) met systematische ontginning errond, gekenmerkt door een radiair net van zeven dreven.

Tijdens het Franse bewind, domaniaal goed aangeslagen en openbaar verkocht aan F.N. Speelman. Later in bezit van de familie De Potter-Surmont die in 1846 het oude landhuis liet slopen en vervangen door het huidige kasteel met laatclassicistische inslag n.o.v. architect L. Minard. In 1858 bij testament van Zo Borluut-De Potter overgelaten aan het bureau van Weldadigheid van Nazareth met de verplichting in het kasteel een godshuis in te richten onder leiding van de zusters van Liefde voor minstens zes oude mannen en vrouwen van het gehucht De Pinte.
 
De bezittingen van de SST, gelegen te Sint-Denijs-Westrem, Sint-Martens-Latem, Zevergem, Zwijnaarde, Nazareth en andere gemeenten behoorden oorspronkelijk tot het rechtsgebied van een schout, die zijn standplaats had te Afsnee en later te Maalte (Sint-Denijs-Westrem).

Herhaalde moeilijkheden, die oprezen tussen schout en abdij, in verband met de rechten en bevoegdheden van de schout, brachten mee dat de abdij haar onwillige beschermer - want dat was hij in feite, daar hij sommige voogdijrechten uitoefende- poogde te vervangen door een meer aan haar verplichte ambtenaar. Zij slaagde in dit opzet in 1417, toen ze, ter gelegenheid van enige ongeregeldheden, de bevoegdheden van de schout overdroeg op de persoonlijke vertegenwoordiger van de abt, de baljuw.

Het complex van goederen waarover deze rechten uitgeoefend werden, vinden we voor het eerst in 1398 betiteld als de heerlijkheid Overmeersch. Een tweede maal liet de abdij haar neiging tot centralisatie kennen in 1598, toen ze van aartshertogin Isabella, gravin van Vlaanderen, toelating bekwam om de vierscharen van Zwijnaarde, Zevergem, Overmeers, Baarle, Mariakerke, Destelbergen en Ledeberg op te heffen en deze rechtsgebieden te plaatsen onder de bevoegdheid van de schepenbank van de Onze-Lieve-Vrouwparochie van het Sint-Pietersdorp.

Naarmate de ontginning van de woeste gronden toenam, rees het probleem van de afbakening der eigendommen, wat ook gevolgen had voor de begrenzing van de bestuurlijke en rechterlijke organisatie.
 
De processen, die de herhaalde betwistingen nopens die grenzen behandelden, laten ons toe bijna nauwkeurig de grens tussen de verschillende rechtsgebieden te reconstrueren. Aldus wordt door een charter van 1249 de zuidelijke grens van het rechtsgebied van de SST afgebakend. Het deel van die grens gelegen te De Pinte werd als volgt gevormd:
  1. De Polderdreef, vanaf de grens van De Pinte met Zevergem tot aan de Groenstraat;
  2. Vanaf de Groenstraat rechtuit, voorbij het hof van de heer Cnudde, tot aan de St.-Pietersgracht;
  3. De Sint-Pietersgracht tot op de Bommelstraat;
  4. De Bommelstraat tot op de grens van De Pinte, Deurle, Sint-Martens-Latem.
Het deel van De Pinte ten noorden van deze grens behoorde tot het rechtsgebied van de SST. De rest van het dorp, ten zuiden van deze grens, maakte deel uit van de heerlijkheid Nazareth. (Een heerlijkheid is het gebied waarover iemand of iets een zekere rechterlijke en/of bestuurlijke bevoegdheid bezit.)

De heerlijkheid Nazareth was oorspronkelijk geen volwaardige heerlijkheid, daar de bezitter ervan niet de volle uitoefening had van de rechten die normaal behoorden tot een justitieheerlijkheid. Zijn gezag beperkte zich er toe dieven te bestraffen met de put en boosdoeners met de galg. De hoge justitie, die de berechting van bloedige misdaden en zekere vorstelijke gevallen omvatte, behoorde toe aan de graaf van Vlaanderen.

De PinteDenkelijk om zijn rechts- en machtspositie te versterken stond de heer van Nazareth in 1359 twee hoeven af aan de graaf van Vlaanderen. Voordien had hij ze in cijns van de graaf gehouden. Nu ontving hij ze van hem terug als leengoederen. Deze hoeven waren het goed te Poldere (56 bunder) en het hof te Maaigem of Van der Zichele (33 bunder). Aan deze tot leengoed samengevoegde hoeven verbond de graaf van Vlaanderen, ten voordele van de heer van Nazareth, het ambt van schout over gans de heerlijkheid Nazareth. De schout had zijn standplaats op het hof te Poldere.
 
In 1652 stond de Spaanse koning, Filips IV, graaf van Vlaanderen, denkelijk om bewezen diensten, aan de heer van Nazareth zijn rechten af in verband met de hoge justitie. Nu was Nazareth een volwaardige heerlijkheid. De aldus geschetste toestanden zijn praktisch onveranderd blijven bestaan tot de Franse revolutie, die misschien te gewelddadig verliep, maar die op kordate wijze afrekende met een corrupte en aan machtswellust onderhevige samenleving.

Deze nieuwe tijden verhoogden het streven van het gehucht De Pinte om als zelfstandige gemeente erkend te worden. Op 7 april 1829 werd een eerste verzoekschrift gericht tot koning Willem I, om dit gehucht als afzonderlijke gemeente te willen oprichten en dit onder de naam van Willemsdorpe. De ingezette procedure werd echter doorkruist door de omwentelingen van 1830 en werd daardoor stilgelegd tot 1865, vooraleer een nieuw verzoekschrift tot de overheid kon gericht worden.

Op 2 juni 1868 werd de wet afgekondigd waarbij het gehucht De Pinte afgescheiden werd van Nazareth en opgericht als zelfstandige bestuurseenheid. Als gehucht werd ze al "Klein Nazareth" genoemd en ook wel "De Pinte", naar de naam van een herberg. Op een kaart van de bezittingen van de SST, daterend van 1662, wordt op de hoek van de Pintestraat en de Bommelstraat een woning vermeld "het pijntken". In deze herberg is nu het Sociaal Huis gevestigd.

De Pinte is gelegen in de Vlaamse Zandstreek en heeft een licht golvend reliëf. Eind 19de eeuw komen de eerste tuinbouwbedrijven zich hier vestigen, de boomkwekerij Verhoost, begoniaserres van J. Anthierens en T. Van Speybroeck. Belangrijk hierbij was de aanwezigheid van de spoorweg Gent-Kortrijk (1839) met vanaf 1857 een splitsing richting Oudenaarde waardoor een dubbele treinverbinding met Gent tot stand kwam. De verkaveling vanaf de jaren 1935 van onder meer grote tuinbouwbedrijven als deze van Verhoost tussen het station en het dorp, namelijk de Koning Albertlaan en Koning Leopoldlaan, en de boomkwekerij Van Overbergh waren de aanzet tot het omvormen van de gemeente tot een groot villapark met voornamelijk woonfunctie voor forenzen naar het Gentse.